‘Tot overmorgen’

Ik parkeer mijn auto op de oprit van het huis. Zoals gewoonlijk loop ik achterom naar binnen, de poort staat al open. Met een mondmasker op en mijn handschoenen al aan, ben ik klaar om aan de slag te gaan. De man die ik vandaag bezoek is in de zeventig. ‘In de zeventig’; is naar de maatstaven van de wijkverpleging vrij jong. Het komt niet heel regelmatig voor dat ik een jonger iemand terminale zorg verleen. En hier is dat zeker het geval. De kanker die door het lichaam van de man woekert, zit waarschijnlijk al in meerdere organen. Hij heeft tot een week geleden gevochten om langer te leven, door iedere mogelijke behandeling aan te grijpen en te proberen. En vorige week werd de vermoeidheid hem teveel. Als ik zijn huis binnenloop, ligt hij op bed in de woonkamer.

Hij wilde helemaal geen bed in de woonkamer, en lang was dat ook niet nodig. Tot vorige week. De vermoeidheid nam zo erg toe dat het niet meer verantwoord was voor hem om de trap op te lopen. Daarnaast sliep hij regelmatig overdag beneden op de bank, waardoor hij last van zijn rug kreeg. Het comfort nam hierdoor af. Nu had hij dan toch een bed beneden. Hij is er stiekem toch wel erg blij mee en geeft schoorvoetend toe dat het beter is zo.

Ik praat met hem over hoe hij zich voelt en wat hem bezighoud. Niet alleen omdat ik wil weten of ik de symptomen dragelijker voor hem kan maken, maar juist ook omdat ik oprecht geïnteresseerd ben in hem. Het is een sterke, open man die zijn hele leven zelfstandig is geweest. En nu komt een verpleegkundige hem opeens helpen, omdat het hem zelf niet meer lukt. Of ja, het lukt hem nog wel, maar dan heeft hij geen energie meer om de rest van de dag ook nog maar iets te doen. Als wijkverpleging zorgen we er daardoor voor dat we hem helpen met hetgeen hij die dag behoefte aan heeft. De ene dag wil hij graag gewassen worden, de volgende dag wil hij alleen maar een praatje maken. En dat is oke. Hij hoeft niks, maar mag alles. Hij is de baas en heeft de regie.

Vandaag wil hij alleen een praatje maken. We bespreken waar hij bang voor is, wat hij denkt dat er na de dood is en wat hij deze dag nog wil doen. Het gesprek gaat van hot naar her, van levensvraag naar alledaagse dingen. Niet volgens een vast gespreksmodel dat ik op school heb geleerd, maar hoe hij het gesprek graag wil voeren: soms heel serieus, maar wel met ruimte voor een geintje.

Als ik vertrek, pak ik nog even zijn hand vast en zeg ‘tot overmorgen, dan werk ik weer’. Met tranen in zijn ogen bedankt hij me dat ik geweest ben, ik zie en voel de enorme waardering van het luisterend oor dat ik hem heb geboden. Ik trek mijn handschoenen uit en zwaai naar hem, terwijl ik de deur uitloop.

Er komt geen overmorgen meer. Een dag later overlijdt hij.

Geef een reactie

%d bloggers liken dit: